Wat zijn vissen precies?

Vissen zijn dieren die dankzij hun specifieke anatomie in water kunnen leven. Wereldwijd zijn er meer dan 34.000 soorten vissen beschreven.

Het lichaam van vissen is erop toegerust om in zoet of zout water te leven. Het zijn gewervelde dieren (ze bezitten een wervelkolom) die kieuwen bezitten waarmee ze zuurstof uit het water halen. Om zich door het water te bewegen, gebruiken vissen vinnen. De meeste vissen beschikken over een zogenaamde zijlijn, een zintuig waarmee ze bewegingen en trillingen in het omringende water waarnemen.

We brengen vissen ook onder in twee klassen (groepen): beenvissen en kraakbeenvissen. Beenvissen vormen de grootste klasse. Ruim 95% van de vissoorten behoort tot de beenvissen. Deze vissen bezitten een hard skelet van been. Sardine, ansjovis, schol, haring, zalm en tonijn zijn voorbeelden van deze klasse. De kraakbeenvissen bestaan uit een groot aantal haaien- en roggensoorten en een klein aantal soorten zeekatten. Hun skelet bestaat uit een zacht en licht materiaal dat we kraakbeen noemen.

Beenvissen

Beenvissen (wetenschappelijke naam: Teleostei) behoren tot de klasse straalvinnigen (Actinopterygii). Ze zijn te herkennen aan de been- en hoornachtige structuren in de vinnen. Om te voorkomen dat een vis naar boven drijft of naar beneden zinkt, hebben de meeste beenvissen een zwemblaas. Veel beenvissen hebben schubben. Deze kunnen groot of klein zijn, glad of ruw, stevig of kwetsbaar. Wanneer de vis groeit, groeien de schubben mee. De hoeveelheid schubben zijn een indicatie voor de leeftijd van een vis. Beenvissen zonder schubben bestaan ook. In plaats van schubben hebben deze beenvissen een dikke, leerachtige huid. Veel beenvissen hebben kieuwdeksels om koolzuur te kunnen uitademen. Ze laten daarmee water langs hun kieuwen stromen.

Beenvissen hebben verschillende voortplantingsstrategieën ontwikkeld. Bij de meeste soorten is de bevruchting uitwendig: het vrouwtje legt eitjes, het mannetje bevrucht de eitjes en de larven ontwikkelen zich zelfstandig. Sommige beenvissen, zoals de zwaarddrager, kunnen op een bepaald moment in hun levenscyclus van geslacht veranderen. Een klein deel van de beenvissen is levendbarend en sommige soorten vertonen broedzorg.
Hoe ziet de levenscyclus van een beenvis er precies uit? 
Een vis begint zijn vis als eitje, gelegd door een vrouwtjesvis. Eieren worden bevrucht door het mannetje. Hierdoor ontstaat een embryo. Een embryo kan nog niet zelf in voedsel voorzien. Als de vis uit het ei komt en zelf voedsel uit het water haalt, begint het larvestadium. Een vissenlarve heeft nog niet het uiterlijk van een volwassen vis. Wanneer hij deze uiterlijke kenmerken heeft ontwikkeld, begint het juveniele stadium. De vis is dan een kleine versie van het volwassen exemplaar. Wanneer de vis geslachtsrijp is, spreken we over een volwassen vis.

Kraakbeenvissen

De groep kraakbeenvissen (wetenschappelijke naam: Chondrichthyes) bestaat grotendeels uit haaien- en roggensoorten. Hun vinnen hebben vinstralen die stevigheid geven aan de vin. De huid is bedekt met tandschubben. Haaien en roggen hebben geen kieuwdeksels maar kieuwspleten. In de meeste gevallen hebben kraakbeenvissen vijf kieuwspleten. Om niet te zinken, blijven deze vissen zwemmen om water langs hun kieuwen te laten stromen. 

Kraakbeenvissen hebben geen zwemblaas. In plaats daarvan regelen ze hun drijfvermogen met behulp van een grote hoeveelheid olieachtige stof in de lever: squaleen. Haaien en roggen beschikken over zintuigporiën in de kop, de Ampullen van Lorenzini. Met deze elektroreceptoren kunnen ze magnetische velden in hun directe omgeving detecteren. Hiermee zijn ze in staat om hun prooi op te sporen, ook als deze zich in het zand heeft ingegraven.

Haaien wisselen continu hun tanden. Een haai kan gedurende zijn leven wel 20.000 tot 30.000 tanden wisselen. De snelheid waarmee een haai tanden wisselt verschilt van elke tien dagen tot enkele maanden. 

Bij haaien en roggen is er meestal sprake van een inwendige bevruchting. Er zijn eierleggende, eierlevendbarende en levendbarende soorten.

Anatomie van de vis

De vissen die 450 miljoen jaar geleden leefden vertonen veel overeenkomsten met de vissen van nu. Zij hebben vele ontwikkelingen ondergaan om zich te evolueren aan het leven onder water. Om vissen beter te begrijpen is het goed om iets te weten over hun anatomie.

De kieuwen bestaan uit twee reeksen van vier kieuwbogen. Elke kieuwboog bestaat uit twee kieuwbladen. Beenvissen hebben kieuwdeksels. Deze bedekt de vier kieuwbogen. Aan de kieuwbogen zitten kieuwfilamenten met lamellen. De lamellen zijn geplooid. Dit zorgt voor een vergroot oppervlakte waardoor gasuitwisseling (zuurstof/koolstofdioxide) kan plaatsvinden.

De ademhaling bij beenvissen gaat als volgt: de vis opent zijn bek, laat die vollopen met water en sluit zijn bek weer. Door de verkleining van de mondholte wordt het water langs de kieuwen naar de kieuwholten geperst. De kieuwdeksels gaan hierdoor open en het water kan weer ontsnappen. De kieuwdeksels sluiten zich, waardoor het water uit de kieuwholten wordt geperst. Daardoor ontstaat een constante waterstroom langs de kieuwen. De gaswisseling tussen het water en de lamellen gaat bij deze vissen volgens het tegenstroomprincipe. Het water en bloed stromen in tegengestelde richting. Hierdoor kunnen gassen vollediger worden opgenomen dan bij een parallelle stroming. Zo kan tot 90% van het zuurstof in het water, dat over de kieuwen stroomt, door de vis worden opgenomen.

De zwemblaas is een met gas gevulde zak die zich in de lichaamsholte bevindt net onder de wervelkolom van de vis. 

Wanneer een vis aan het zwemmen is moet hij een neutraal drijfvermogen hebben. Dit krijgt hij door het volume van de zwemblaas aan te passen zodat zijn soortelijk gewicht gelijk is aan het water. Hierdoor kan de vis als het ware bewegingsloos blijven hangen. Ook stelt de zwemblaas de vis in staat om dieper of meer naar het oppervlakte te zwemmen. Vissen die op de bodem leven hebben vaak een kleine of geen zwemblaas, zoals schollen. Er zijn ook beenvissen die niet op de bodem leven maar ook geen zwemblaas hebben, zoals makrelen. Zij moeten dan constant blijven zwemmen om hun plaats in de waterkolom te blijven behouden. De zwemblaas kan ook andere functies hebben, namelijk een plaats voor zuurstofopslag, detectie van druk (inclusief geluid) of productie van geluid.
De huid van vissen bestaat uit een opperhuid bedekt met slijm, de epidermis, en een lederhuid, de dermis, met daartussen de schubben die ontspringen uit de lederhuid.  

Slijmlaag
De huid van de vis wordt bedekt met een laag slijm. Dit slijm wordt door slijmcellen in de huid afgescheiden. De slijmlaag zorgt ervoor dat: De huid die eronder ligt ondoordringbaar wordt voor schadelijke stoffen (bijvoorbeeld voor de zouten in het water).
Parasieten, bacteriën en schimmels het lichaam niet kunnen binnendringen waardoor de vis makkelijker door het water beweegt

De schubben
De slijmlaag bedekt de schubben. Schubben zijn hoornvormige plaatjes. Deze zijn transparant. Deze plaatjes liggen in zakvormige instulpingen in de lederhuid, de schubzakjes. Schubben zijn tere, dunne schijfjes of stevige, harde plaatjes. Hoe groot de schubben zijn wisselt per vissoort. Sommige vissoorten hebben geen schubben, andere vissen hebben kleine diepliggende schubben, zoals de aal (paling) en zalmachtigen. Vaak vertellen de schubben iets over de levenswijze van de vis. Vissen die in het open water zwemmen hebben vaak kleine, dunne schubben. Zij moeten zich immers gemakkelijk door het water kunnen bewegen zonder dat hun “pantser” te zwaar wordt. Bodemvissen die niet continu zwemmen hebben vaak zwaardere en grotere schubben. Vissenschubben kunnen bij de meeste vissoorten gebruikt worden om de leeftijd van een vis te bepalen. Vissenschubben groeien namelijk met de vis mee. In het ene seizoen groeit de schub harder dan in het andere seizoen en daardoor ontstaan er groefjes, vergelijkbaar met de jaarringen van bomen.

Pigmentcellen
In de lederhuid van de vis zitten de pigmentcellen. Deze bepalen de kleur van de vis. Ook de kleur van vissen heeft verschillende doeleinden. Voor veel vissen is het belangrijk om zo min mogelijk op te vallen voor hun predatoren. Daardoor zijn de
zijden van de vis zijn vaak zilverachtig. De rug van de vis is vaak donker. De kleur van de huid heeft tot doel de vis onzichtbaar te maken in het water. Kleuren kunnen ook gebruikt worden als communicatiemiddel. Voor soortgenoten willen ze soms juist opvallen. Een voorbeeld daarvan is de verandering van kleur tijdens de paaitijd.

Vissen beschikken over extra sensorische systemen in vergelijking met dieren die op het land leven. Naast horen, zien en ruiken, hebben vissen een aantal aquatische sensorische systemen. Zo beschikken de meeste vissen over een zijlijn. De zijlijn wordt gebruikt om beweging, trillingen en drukverschillen in het omringende water te detecteren. Op de huid van vissen kunnen zich ook smaakzintuigen bevinden. Sommige vissen beschikken over elektroreceptoren waarmee ze elektrische velden kunnen waarnemen. De anatomie van de hersenen van de verschillende vissoorten varieert daarom ook enorm. 

De hersengebieden
Hersenen kunnen opgedeeld worden in verschillende gebieden. Welk gebied in de hersenen het grootst is, is afhankelijk van de levenswijze van de vis. Zo bevindt zich in de middenhersenen van vissen een gebied dat ‘tectum opticum’ heet. Dit gebied is bij vissen zoals bij, bijvoorbeeld de echte bonito, groot. De echte bonito behoort tot de familie van de makrelen, maar wordt vaak verkocht als ingeblikte tonijn. Deze vis is overdag actief en zwemt in het bovenste gedeelte van de waterkolom, de fotische zone. Op deze plek in het water valt veel licht naar binnen. De vis moet de lichtstralen van verschillende golflengtes goed en snel kunnen verwerken. Het tectum opticum dat de informatie van het oog verwerkt is daarom bij deze vissoort relatief groot. Bij een blinde vis die in holen leeft, is dit gebied juist erg klein.
Complexe samenwerkingsverbanden
Om een samenwerking aan te gaan met andere vissoorten moet een ander gebied van de hersenen goed ontwikkeld zijn: het cerebellum. Een voorbeeld van vissen die complexe samenwerkingen aangaan zijn poetsvissen. Poetsvissen zijn vissen die andere vissen helpen door het verwijderen van parasieten, dode huid, algen en andere ongewenste onvolkomenheden. Hierbij moeten ze een goede verstandhouding kunnen opbouwen met hun klanten. In een onderzoek heeft men de hersenen vergeleken van een poetsvis en een vis die nooit poetst. Het gewicht van de hersenen van de poetsvis en de vis die nooit poetst is gelijk, maar het cerebellum bij de poetsvis is groter. Hierdoor vermoedt men dat de nodige soortspecifieke, sociale, ecologische en cognitieve vaardigheden invloed hebben op de ontwikkeling van de relevante hersengebieden.
dropchevron-down
linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram